OVG 5.4: Aandeel fiets stijgt in het woon-werkverkeer

24.03.2020

Dit artikel maakt deel uit van onze reeks over het Onderzoek Verplaatsingsgedrag 5.4  (OVG 5.4 - cijfers grotendeels verzameld in 2018) en zoomt in op woon-werkverkeer. Bekijk ook het overzicht van alle thema's.

 

Woon-werkverkeer (inclusief 'zakelijke verplaatsingen') is voor het aantal kilometer het tweede verplaatsingsmotief in Vlaanderen, na recreatief verkeer. Voor wat betreft aantal verplaatsingen komt woon-werkverkeer (inclusief 'zakelijke verplaatsingen') pas op de derde plaats, na recreatieve verplaatsingen en verplaatsingen voor winkelen en diensten. Door de concentratie van woon-werkverkeer in de spits is de impact van woon-werkverkeer op de capaciteit van wegen en openbaar vervoer groter. Daarom focust het Vlaams beleid zich vaak op woon-werkverkeer. Het is evenwel belangrijk vast te stellen dat recreatief verkeer als motief sterk toeneemt en ook een toenemende impact heeft tijdens de spits (vooral de avondspits).

De modal split voor het woon-werkverkeer is niet significant gewijzigd ten opzichte van OVG 5.3. Op basis van de statistiek kunnen we dus eigenlijk niet zeggen dat de Vlaming minder vaak de auto gebruikt om naar het werk te gaan. Toch is er een daling van zo’n 8% van het autogebruik ten opzichte van OVG 5.3. Dat aandeel ging vooral naar de (e-)fiets (+4,35%) en de trein (+1,84%).

Modal split woon-werkverkeer

Illustratie Departement Mobiliteit en Openbare Werken

De auto blijft het populairste vervoermiddel voor woon-werkverkeer: 60,39% als bestuurder en 2,64% als passagier. Op ruime afstand volgt de fiets met 17,89% (waarvan 3,88% e-fietsers).
Openbaar vervoer (Bus/Tram/Metro: 3,84% en trein: 8,10%) hinkt achterop. Andere vervoermiddelen zoals bedrijfsvervoer, bromfiets of motorfiets zijn samen (3,61%) ongeveer even groot als het aandeel te voet (3,51%).

Modal split woon-werkverkeer

Bezettingsgraad auto in het woon-werkverkeer

Gemiddeld zitten er 1,10 personen in een wagen voor het woon-werkverkeer. Minimaal 1 (in 93,82% van de gevallen), maximaal 6 (0,34%). Zeker voor woon-werkverkeer kunnen we dus spreken van autosolisme. Auto’s vervoeren dus vooral lucht en dat leidt zeker in de spits tot een capaciteitstekort op onze wegen.

Carpoolen verhoogt de bezetting van de personenwagen. 1,89% van de beroepsactieven carpoolt met gezinsleden, 6,64% carpoolt met collega's van hetzelfde bedrijf, en 0,43% carpoolt met mensen van een ander bedrijf. Meer dan de helft van de werknemers die carpoolen (54,45%) doen dit minimaal een of meer keren per week. Er zijn (te) weinig werknemers die carpoolen, maar wie carpoolt doet het frequent.
Wie carpoolt (n=61) zit gemiddeld met 2,54 mensen in de auto.

Bezettingsgraad auto voor woon-werkverkeer

Parkeerruimte in de buurt van de werkplaats bepalend voor moduskeuze

Meer dan 9 op 10 van de werknemers (90,80%) die met de auto naar het werk gaan vinden zonder problemen parkeerruimte in de buurt van hun vaste werkplaats. 5,64% vindt met veel moeite een parkeerplaats. In 95% (95,26%) van de gevallen moet niet betaald worden voor een parkeerplek. 
Wanneer niet-autobestuurders/passagiers bevraagd worden, blijkt dat slechts 70% (70,68%) zonder problemen een parkeerplaats zou vinden en dat een op vier (23,72%) zou moeten betalen voor een parkeerplaats.
Het al dan niet beschikken over een (gratis) parkeerplaats beïnvloedt sterk de keuze voor het vervoermiddel. Het is evenwel ook mogelijk dat mensen die in een stad werken (en dus moeilijker een (gratis) parkeerplaats vinden) meer alternatieven hebben voor de auto en/of dichter bij hun werkplaats wonen.