OVG 5.5: woon-werkverkeer

14.12.2020

Dit artikel maakt deel uit van onze reeks over het Onderzoek Verplaatsingsgedrag 5.5 (OVG 5.5- cijfers grotendeels verzameld in 2019) en zoomt in op woon-werkverkeer.
 
Woon-werkverkeer (inclusief 'zakelijke verplaatsingen') is voor het aantal kilometer het belangrijkste verplaatsingsmotief in Vlaanderen. Voor wat betreft aantal verplaatsingen komt woon-werkverkeer (inclusief 'zakelijke verplaatsingen') pas op de derde plaats, na recreatieve verplaatsingen en verplaatsingen voor winkelen en diensten. Door de concentratie van woon-werkverkeer in de spits is de impact van woon-werkverkeer op de capaciteit van wegen en openbaar vervoer groter en lijkt het woon-werkverkeer nog belangrijker in de perceptie. Daarom focust het Vlaams beleid zich vaak op woon-werkverkeer. Het is evenwel belangrijk vast te stellen dat recreatief verkeer als motief sterk toeneemt volgens verschillende prognoses en ook een toenemende impact heeft tijdens de spits (vooral de avondspits).

De modal split voor het woon-werkverkeer is niet significant gewijzigd ten opzichte van OVG 5.4. Op basis van de statistiek kunnen we dus eigenlijk niet zeggen dat de Vlaming vaker de auto gebruikt om naar het werk te gaan. Toch is er een stijging van zo’n 4% van het autogebruik ten opzichte van OVG 5.4. Het totale aandeel fiets neemt af (-0,92%), al blijft de elektrische fiets een stevige groei optekenen (+1,31%).

55 woonwerkverkeer

Illustratie Departement Mobiliteit en Openbare Werken

De auto blijft het voornaamste vervoermiddel voor woon-werkverkeer: 63,95% als bestuurder en 3,39% als passagier. Op ruime afstand volgt de fiets met 16,97% (waarvan 5,19% e-fietsers).
Openbaar vervoer (Bus/Tram/Metro: 3,34% en trein: 7,54%) hinkt achterop. Andere vervoermiddelen zoals bedrijfsvervoer, bromfiets of motorfiets zijn samen (1,74%) zelfs een stuk kleiner dan het aandeel te voet (2,98%).

55 modal split woon-werk

Bezettingsgraad auto in het woon-werkverkeer

Gemiddeld zitten er 1,16 personen in een wagen voor het woon-werkverkeer. Minimaal 1 (in 86,48% van de gevallen), maximaal 4 (0,41%). In OVG 5.4 en 5.5 zien we een toename van de bezettingsgraad van de auto in het woon-werkverkeer.
Carpoolen verhoogt de bezetting van de personenwagen. 1,38% van de beroepsactieven carpoolt met gezinsleden, 6,10% carpoolt met collega's van hetzelfde bedrijf, en 0,49% carpoolt met mensen van een ander bedrijf. Meer dan de helft van de werknemers die carpoolen (54,01%) doen dit minimaal een of meer keren per week. Er zijn (te) weinig werknemers die carpoolen, maar wie carpoolt doet het frequent.
Wie carpoolt (n=61) zit gemiddeld met 2,44 mensen in de auto.

55 ww bezettingsgraad

Parkeerruimte in de buurt van de werkplaats bepalend voor moduskeuze

Meer dan 9 op 10 van de werknemers (94,68%) die met de auto naar het werk gaan vinden zonder problemen parkeerruimte in de buurt van hun vaste werkplaats. Slechts 2,49% vindt met veel moeite een parkeerplaats. In 95% (95,29%) van de gevallen moet niet betaald worden voor een parkeerplek. 
Wanneer niet-autobestuurders/passagiers bevraagd worden, blijkt dat slechts 70% (70,16%) zonder problemen een parkeerplaats zou vinden en dat een op vier (28,13%) zou moeten betalen voor een parkeerplaats.
Het al dan niet beschikken over een (gratis) parkeerplaats beïnvloedt sterk de keuze voor het vervoermiddel. Het is evenwel ook mogelijk dat mensen die in een stad werken (en dus moeilijker een (gratis) parkeerplaats vinden) meer alternatieven hebben voor de auto en/of dichter bij hun werkplaats wonen.